Expertmeeting Burgerkracht

This content has been archived.

Expertmeeting burgerkracht

Zelfbeheer van gebouwen

Op donderdag 13 juni organiseerde Kenniswerkplaats Leefbare Wijken een expertmeeting over Burgerkracht. Doel van de bijeenkomst was om, na de eerdere literatuurstudie van Joke van der Zwaard en Maurice Specht over dit onderwerp, ervaringen uit te wisselen tussen praktijk, beleid en onderzoek over wat het zich terugtrekken van overheidszorg concreet betekent op diverse velden van stedelijk beleid. Centraal stond de vraag of burgerinitiatieven een alternatief voor de verminderde publieke zorg kunnen zijn. De rond 30 deelnemers hoorden drie presentaties. Hanna van Dijk (EUR-BMG) sprak over informele zorg in de buurt en haar onderzoek rondom het project Even Buurten. Arend Odé (Inholland) sprak over de opvattingen van bewoners van twee Rotterdamse wijken  over ‘schoon, heel, veilig’ in de buurt en hun bereidheid daaraan een bijdrage te leveren. Frank van Steenbergen (EUR-Drift) sprak aan de hand van het voorbeeld van het Wijkcentrum Arend & Zeemeeuw over de mogelijkheden van zelfbeheer van gebouwen door bewoners. Lees het verslag van de expertmeeting inclusief de powerpointpresentaties en een geluidsopname van de plenaire discussie.

Thema 1: Informele zorg in de buurt

Hanna van Dijk is als promovenda werkzaam bij het Instituut Beleid & Management Gezondheidszorg van de Erasmus Universiteit. Ze doet onderzoek naar het project Even Buurten, een onderdeel van het Nationaal Programma Ouderenzorg. Even Buurten beoogt versterking van het wijknetwerk met als doel betere (informele) zorg voor de ouderen. Dit zou een oplossing moeten bieden voor de vergrijzing, overheidsbezuinigingen op de zorg en de wens van een overgrote meerderheid van de ouderen om zo lang mogelijk in het eigen huis te blijven wonen. Zie  http://www.nationaalprogrammaouderenzorg.nl/projecten/transitie-experimenten/even-buurten/ voor meer informatie. In het onderzoek duizend Rotterdamse ouderen is o.a. gevraagd naar de bereidheid om elkaar te helpen. Een grote meerderheid van de ondervraagden gaf aan bereid te zijn op een ‘’buur’’ te letten en voor hem/haar te zorgen of dit zelfs al te doen. Zo zijn er georganiseerde telefooncirkels waarbij ouderen elkaar bellen om te kijken of alles goed gaat, ook geven veel ouderen aan te letten op of de gordijnen van de buurman/vrouw niet te lang dicht zijn, boodschappen voor elkaar te doen of af en toe een kop koffie met elkaar te drinken als emotionele ondersteuning. Wel blijkt dat er een grens zit aan de bereidheid om anderen te helpen, het moet niet teveel worden. Ook bleek dat overmatig hulp van anderen als bemoeienis en een vorm van negatieve sociale controle wordt ervaren. Opvallend is dat er sprake is van een vraagverlegenheid, men doet liever een beroep op professionele zorg dan de buren en eigen kinderen ‘’lastig te vallen’’. Geconcludeerd wordt dat informele zorg mogelijk uitkomst biedt, maar alleen in combinatie met professionele zorg. Bekijk HIER de presentatie van Hanna.

In de aansluitende discussie werd de vraag gesteld wat het toenemende beroep op burgerkracht en eigen kracht van hulpbehoevenden in de sfeer van zorg en welzijn betekent voor burgers, professionals en de overheid? Wat betreft burgers wordt gesteld dat:

–          Er wordt al heel veel informele zorg geleverd. Het is de vraag of burgers nog méér willen en kunnen doen.

–          Informele zorg kan incidenteel zijn of structureel, groot of klein en van heel diverse aard. Voor elke vorm van informele zorg geldt dat de zorgverlenende burger over de bij de zorg behorende competenties moet beschikken. Daarnaast is motivatie van groot belang.

–          Burgers die informele zorg nodig hebben, durven dat lang niet altijd te vragen: er is sprake van vraagverlegenheid. Anderzijds voelen mensen zich soms geremd in het aanbieden van hulp: aanbodverlegenheid.

–          Als mensen informele zorg verlenen, is van belang dat er een vangnet is in de buurt.

Wat betreft professionals en de overheid wordt gesteld:

–          Professionals hebben een verbindende rol. Daarnaast moeten zij informele zorgers ondersteunen. Om potentiële informele zorgers te vinden zouden zij in hun werk het scouten van vrijwilligers of informele zorgers mee moeten nemen.

–          De rol van de overheid moet vooral faciliterend en ondersteunend zijn. Faciliteren door ontmoeting mogelijk te maken, belemmeringen weg te nemen en te zorgen voor een goed vangnet voor kwetsbare zorgbehoevenden en hun informele verzorgers. De realiteit is op dit moment dat de overheid ontmoetingsplaatsent (zoals bibliotheken en buurthuizen) sluit. Soms springen bedrijven (zoals Albert Heijn) in dit gat.

–          Verder moet de overheid burgers/ informele zorgers niet overvragen. De belangrijkste vraag is hoeveel informele zorg je van burgers kunt vragen, waar de grenzen liggen.

Thema 2: “Schoon, heel, veilig” in de buurt

Arend Odé is werkzaam bij het lectoraat Dynamiek van de Stad van de Hogeschool InHolland. Studenten van Inholland hebben ruim honderd bewoners van twee Rotterdamse wijken (Schiemond en Lloydkwartier) geïnterviewd over hoe ‘schoon, heel en veilig’ zij hun buurt vinden, hoe zij de rol van de gemeente daarin beoordelen en of ze bereid zijn om zelf hieraan een bijdrage te leveren. Er is bewust voor beide wijken gekozen. Ze grenzen aan elkaar maar verschillen toch in veel opzichten. Lloydkwartier is een relatief nieuwe Vinex-achtige wijk met een overwegend hoogopgeleide autochtone bevolking terwijl Schiemond bekend staat als een achterstandswijk met een overwegend laagopgeleide allochtone bevolking. Twee derde van respondenten uit Schiemond gaf aan de wijk toch wel schoon te vinden, één derde vond dat het een stuk schoner kon. Respondenten uit Lloydkwartier waren positiever: een grote meerderheid vond de wijk schoon. Driekwart van de respondenten uit Schiemond beschouwt de wijk als veilig terwijl vrijwel alle respondenten uit Lloydkwartier de veiligheid in de eigen wijk positief beoordeelden. In Schiemond was men vaker negatief over de rol van de gemeente: de gemeente zou te weinig prullenbakken plaatsen, te weinig schoon maken en niet voldoende surveilleren. In Lloydkwartier waren bijna alle respondenten te spreken over de rol van de gemeente. In Schiemond gaf de helft van de respondenten aan bereid te zijn zelf wat de doen op het gebied van schoon en heel, men gaf echter aan niet te weten hoe dat te organiseren en klaagde over een gebrek aan middelen. Opvallend is dat men die bereidheid niet toont op het gebied van veiligheid. Ook respondenten uit Lloydkwartier zijn niet bereid zelf bij te dragen als het om veiligheid gaat. Ze willen wel helpen op het gebeid van schoon en heel, maar stellen tegelijkertijd daar geen tijd voor te hebben. Ook zien ze de noodzaak ervoor vaak niet in. Uit deze voorlopige bevindingen kan geconcludeerd worden dat basale investeringen in verlichting, buurttoezicht, voldoende prullenbakken etc. grote invloed hebben op de perceptie van wijkbewoners. Ook blijkt dat burgerbetrokkenheid niet vanzelf ontstaat. De bereidheid is aanwezig, maar men weet deze vaak niet goed te benutten en te kanaliseren, hierin ligt een rol weggelegd voor de gemeente en de professional. Bekijk HIER de presentatie van Arend.

In de aansluitende discussie wordt gesteld dat het verhaal van Arend Odé duidelijk maakt dat burgers op andere manier betrokken moeten worden in de buitenruimte. De vraag is: wat heeft de burger nodig om zelf het goede gedrag of zijn betrokkenheid te tonen?

–          Schoon, heel en veilig vraagt om een zichtbaar aanwezige overheid die vooraf duidelijk aangeeft wat het beleid is, wat van wijkbewoners wordt verwacht, en waarom de overheid bepaalde dingen doet. Duidelijk zijn is erg belangrijk!

–          Ook belangrijk om te melden wat er met meldingen en klachten is gebeurd (bijv. briefje achterlaten als rommel is opgeruimd).

–          Burgers meer betrekken bij het beleid± zij zijn medeverantwoordelijk voor de staat van hun wijk.

–          Het enthousiasmeren van de wijkbewoners en het doorbreken van een negatieve en pessimistische houding speelt daarbij een rol.’’Het wordt hier toch nooit wat` moet omgezet worden in ‘’Wij gaan onze wijk samen beter maken’’. Hoe kunnen ‘communities’ vanuit de overheid georganiseerd en ondersteund worden.

–          Er is aanvullend onderzoek nodig: het is bekend waar de wijk vervuild is, maar niet wie daarvoor verantwoordelijk is en waarom mensen de buurt vervuilen.

–          Wat zijn alternatieve of creatieve methoden om mensen te enthousiasmeren (communicatie samen met beleidsinterventies)?

Thema 3: Zelfbeheer van gebouwen

Frank van Steenbergen is werkzaam bij het onderzoeksinstituut Drift van de EUR. Hij is als onderzoeker betrokken bij Veerkracht Carnisse, een sociaal innovatieproject in de  Rotterdamse wijk Carnisse. Onder de naam Veerkracht Carnisse werken een aantal Rotterdamse partijen in samenwerking met de (deel-)gemeente, instellingen, bewoners en andere wijkpartners aan een integrale wijkaanpak. Gedurende vier jaar (2011 – 2015) gaan deze partijen vanuit een integrale aanpak aan het zelforganiserend vermogen van de wijk werken. Zie http://www.veerkrachtcarnisse.nl/ voor meer informatie.

Eind 2011 zou wijkcentrum Arend & Zeemeeuw in Carnisse gesloten worden. Veel wijkbewoners keerden zich tegen de sluiting omdat het centrum de enige ontmoetingsplek van de wijk is. Vanuit Drift zag men mogelijkheden voor zelfbeheer van het wijkcentrum. Begin 2012 is men begonnen met het formeren van een groep van betrokken wijkbewoners die kunnen participeren in het zelfbeheer. Op weg naar zelfbeheer kwam men de nodige barrières tegen. De rol van andere partijen is tegenstrijdig te noemen. De gemeente gaf aan zelfbeheer te steunen maar vroeg vervolgens in eerste instantie wel een commerciële huurprijs. De deelgemeente beschouwde het vooral als actievoeren tegen de deelgemeente. De welzijnsorganisatie die actief is in Carnisse, zei achter zelfbeheer te staan maar wist niet hoe hier precies mee om te gaan en de politici uit de deelgemeente waren voorzichtig in hun betrokkenheid. Dat er geen geld beschikbaar was, was het enige constante geluid. De afwachtende houding van andere partijen en de tegenstrijdige geluiden hebben hun invloed gehad op de wijkbewoners. Men was aanvankelijk positief maar na enkele maanden begon men met een handtekeningenactie en was men aan spandoeken toe, ondanks alles bleef men zich wel inzetten voor het wijkcentrum. Uiteindelijk bleek er door de aanhoudendheid van de wijkbewoners toch nog ergens geld beschikbaar te zijn en nu is men zover dat de wijkbewoners in samenwerking met de gemeente het pand aan het opknappen zijn. De conclusie is dat burgerkracht pas een kracht wordt als de partijen rond de burger zich inzetten om de burger en zijn/haar bereidheid om iets te betekenen faciliteren en ondersteunen. Bekijk HIER de presentatie van Frank.

In de aansluitende discussie is vooral ingegaan op de rol van de overheid en professionals, minder op de rol van burgers. Wat betreft de gemeente wordt het volgende opgemerkt:

–          Wees duidelijk als gemeente! De gemeente is soms onduidelijk over of en hoe ze zelfbeheer door bewoners wil ondersteunen. De gemeente moet zicht hebben op de netwerken in wijken. Weten welke bewonersgroepen wat nodig hebben, zodat ook duidelijk is waar ondersteuning nodig is.

–          Wacht de gemeente tot bewoners zelf initiatief nemen of biedt ze zich aan?  Leeszaal West heeft een groep sterke en betrokken bewoners achter zich die de weg weten en voldoende kennis hebben om zichzelf te organiseren. Een voorbeeld waar de gemeente kan/moet ingrijpen is Odeon. Dit gebouw wordt door meerdere allochtone organisaties gebruikt, het wordt gesloten. Bewoners willen verder maar weten zich niet te organiseren. Om te voorkomen dat deze bewonersorganisaties straks dakloos zijn kan de gemeente initiatief nemen, een poging wagen en het proces ondersteunen.

–          Kostendekkende huren zijn een enorm obstakel voor (de versterking) van bewoners en bewoners-/vrijwilligersorganisaties. Dit druist helemaal in tegen het stimuleren van bewonersinitiatieven.

Wat betreft professionals wordt opgemerkt:

–          Opbouwwerk wordt gemist in de stad. De nieuwe aanbestedingen zijn onvoldoende gericht op het ondersteunen van netwerken van bewoners.

–          Professionals moeten het proces naar zelfbeheer ondersteunen. Een voorbeeld is De nieuwe nagtegaal. Toen deze wijkaccommodatie werd gesloten, wilde een groep bewoners er wat mee. Een verdeelde groep, laag opgeleid voor wie het moeilijk was zichzelf te organiseren. Professionals (hoeft niet per se het opbouwwerk te zijn) kunnen het proces ondersteunen.  Het gaat om praktische-, proces- en onderhandelingsondersteuning: bewoners op één lijn krijgen, alles wat praktisch/organisatorisch nodig is te realiseren. Ook om het gesprek met de gemeente te ondersteunen.

–          Professionals moeten een scherpere antenne hebben voor wat kansrijk is voor burgerinitiatief en welke taken door bewoners kunnen worden overgenomen.

–          Doorbreek de bestaande structuren niet, maar bouw daarop voort. Behandel bewoners niet met dédain.

Afsluitende plenaire discussie

Uit de discussie blijkt dat een drietal factoren van groot belang zijn voor de leefbaarheid en daarmee ook voor de capaciteit voor informele zorg, zelfbeheer van gebouwen en het straatbeeld en de veiligheid van de wijk.

Ten eerste is er de fysieke infrastructuur; de huizen dienen in goede staat te verkeren, er dienen genoeg prullenbakken aanwezig te zijn en het groen moet netjes onderhouden zijn. Zo zijn er nog vele voorbeelden te noemen die van invloed zijn op de fysieke infrastructuur van een wijk. Belangrijk is dat die voorbeelden de aanwezigheid en betrokkenheid van de overheid tonen. De overheid moet het goede voorbeeld laten zien en de standaard neerzetten, en vervolgens de wijkbewoners stimuleren en faciliteren om dit op te pakken en op niveau te houden. De weliswaar terugtrekkende overheid moet er dus op letten wel zichtbaar en betrokken te blijven. Die betrokkenheid en zichtbaarheid manifesteert zich inmiddels als gevolg van de ‘’terugtrekking’’ wel anders. De overheid dient nu bijvoorbeeld het proces naar zelfbeheer te faciliteren door consensus proberen te bereiken onder de diverse groepen van gebruikers van de wijkcentra en ‘’redelijke’’ huurprijzen te vragen in plaats van zelf wijkcentra te exploiteren met alle kosten die daarbij komen kijken.

Ten tweede is er de sociale structuur; welke etnische groeperingen wonen er in de wijk, wat is het aandeel ouderen, hoe lang blijft men gemiddeld in de wijk wonen, deze en nog vele andere vragen zijn van belang voor de sociale structuur van een wijk. De leefbaarheid van een bepaalde wijk wordt in veel van zijn indicatoren o.a. beïnvloedt door de sociale structuur van diezelfde wijk. De bevindingen uit Schiemond en Lloydkwartier zijn hier een uitstekend voorbeeld van. Er dient zeker gelet te worden op de verschillen in de sociale structuur.  Hanna van Dijk gaf bijvoorbeeld aan dat de bereidheid tot en de mate van informele zorg sterk kan verschillen per etnische bevolkingsgroep, ook de definitie van informele zorg kan per etnische bevolkingsgroep verschillen. De overheid maar zeker ook de professional dient rekening te houden met die verschillen.

Ten slotte blijkt uit de discussie dat de reputatie en het imago van een bepaalde wijk in bijvoorbeeld de media maar ook in de politiek, kortom de beeldvorming rondom een bepaalde wijk, de cruciale factor is. Katendrecht bijvoorbeeld stond tot voor kort te boek als een achterstandswijk met veel problemen, geen verstandig mens die er een huis zou kopen. Er is in de afgelopen jaren echter hard gewerkt aan het opbouwen van een goed imago door de wijk te promoten maar ook door te investeren in de fysieke en de sociale (infra)structuur en inmiddels is Katendrecht een populaire wijk waar men graag wil wonen. Er werd echter goed opgemerkt dat het een moeizaam en broos proces betreft, waarbij bijvoorbeeld één schietincident het weer kan doen kantelen, een positief imago komt te voet en gaat te paard. Als overheid zijnde dien je dus de negatieve en pessimistische houding van niet alleen de wijkbewoners maar ook de media te doorbreken. Wijkbewoners moeten weer trots worden op hun wijk en de media moeten een stuk voorzichtiger zijn met het groots uitpakken van incident. Interessant is dat er door de deelnemers werd opgemerkt het allemaal begint bij het aanpassen van de houding van de overheid zelf.

Kortom:

–           een goede fysieke infrastructuur (wijkgebouwen, faciliteiten, prullenbakken etc.)  is een belangrijke voorwaarde voor burgerkracht

–          het van belang is om goed te weten hoe de sociale structuur van een wijk in elkaar zit, om daar als overheid bij te kunnen aansluiten

–          de media een grote rol spelen in de reputatie van een wijk, wat weer van invloed is op de mate van bereidheid van bewoners om zich in te zetten voor de wijk.

Subgroep schoon, heel en veilig
Subgroep informele zorg
Scroll naar boven